Er zijn van die dingen waarvan het maar goed is dat u en ik er geen weet van hebben. Nu kan ik het gaan hebben over schimmige zakendeals, de politiek, of schimmige zakendeals én de politiek, maar laat ik het wat dichter bij huis houden: opvallende zaken bij, of liever in de Johan Cruijff Arena. Ik kom daar nogal eens, moet u weten.

Zo nu en dan dwaal ik daar wat rond, op zoek naar mooie verhalen, anekdotes, verhalen bij een foto of verhalen van fans. Het maakt me niet uit wat, als het maar ergens een raakvlak heeft met ‘me cluppie’ Ajax. En juist omdat ik er nogal eens kom, zonder nou te stellen dat ik er overdreven vaak kom, hoor ik nogal eens wat. Ben ik een insider? Oh nee, zeker niet! Heb ik connecties? Zou je kunnen zeggen, ja. Ben ik misschien zelf een voetballer? Nou, meer dan drie keer achter elkaar hooghouden is mij nog nooit gelukt, dus nee, voetballen kan ik niet. Daarover later meer, dus hou het er maar op dat ik een liefhebber ben, ok?

Tijdens één van die bezoekjes, het was direct na afloop van het vorige seizoen, liep ik via het parkeerdek de Arena binnen. Het was er uitgestorven. Als je de deur naar de mixed zone opent, wordt je verwelkomt door helden van toen. Op levensgrote posters staan mannen als Marco, Edgar, Jari, Edwin en uiteraard Johan geportretteerd, Europese en Wereldbekers in de handen, juichend, lachend. Het moet een imponerend beeld zijn voor elke tegenstander. Ik liep door, de klapdeur naar het veld stond open, en liep toen de trap richting het veld op. De Arena voelde groots en warm, de grasmat was duidelijk aan het eind van zijn Latijn, maar ze lag er nog wel. Er was niemand te zien of te horen.

Er lagen ballen op het veld, van die lelijke groene, geen Ajax bal, laat staan een officiële wedstrijdbal. Maar ze lagen er wel! Ik weet dat er een periode is, vlak na het seizoen, dat gidsen hun tour door de Arena mogen upgraden met balletje trap; ze nemen dan wat ballen mee het veld op, om zo de gasten uit binnen- en buitenland wat extra’s mee te geven. Want hoe vaak mag je nou het veld op? Precies, nooit! (Tip: mocht je dus een keer een tourtje willen doen in de Arena of in een ander stadion, bijvoorbeeld in het buitenland, ga dan direct na afloop van het seizoen. Grote kans dat je het veld op mag!)

Goed. Ballen dus. Ondanks dat ik, zoals hierboven reeds beschreven, geen voetballer ben, kon ik de dwang niet onderdrukken. Ik liep het veld op en schopte zo nonchalant mogelijk een bal voor mij uit, richting het doel. Na vier, vijf kleine trappen bereikte ik de 16. Nog iets verder lag de stip. Precies daar legde ik de bal neer. Eens in mijn leven een penalty nemen in de Arena. Dit was mijn moment.

Geen publiek. Niemand. Totale stilte. Aanloop. Mijn aanloop was nog wel redelijk. Ik ben rechtsbenig, dus mijn aanloop kwam iets van links. De bal lag voor op de stip, er was nauwelijks sprake van een kuiltje, daar kon het allemaal niet aan liggen. Ik plaatste mijn linkervoet in het gras, direct naast de bal, en mijn rechterbeen kwam met flinke vaart naar beneden suizen. Ik schoot. Naast! Náást! Ik schoot gewoon naast! Toen klonk er applaus, er werd gelachen. Iemand had het gezien! Op de tweede ring, ter hoogte van de perstribune, stond één van de gidsen te applaudisseren. “Lekker hoor!”, galmde het door het stadion.

Ik stak mijn hand in de lucht, boog mijn hoofd en liep richting de bal die nu werkeloos tegen de boarding aanlag. Ik raapte hem op, en sjokte terug richting de trap. “Weg hier!”, dacht ik. Het was me nog nooit zó duidelijk geworden dat voetbal voor mij nooit meer zal worden dan mijn favoriete kijksport. En die gids? Die heeft nu een mooie anekdote. Over mij!

Groetjes Atoublablabla